Abstracts: Persoonlijkheidsstoornissen en -trekken bij verstandelijk gehandicapten - A. Dosen - 21-06-2004 Inleiding classificatie Onderzoekers van het fenomeen verstandelijke handicap hebben traditionee! aandacht besteed aan de cognitieve aspecten daarvan. Aandacht voor de persoonlijkheidsontwikkeling bij deze doeigroep is echter verwaarloosd gebleven. Pas recentelijk gaan bepaalde wetenschappers wat meer aandacht aan dit aspect besteden. Bij deze pogingen ziet men dat verschillende onderzoekers vanuit zeer verschillende invaishoeken dit probleem benaderen. Psychodynamisch georiënteerde onderzoekers zoals Gaedt (1995) en Levitas & Gilson (1987), zijn van mening dat een verstandelijk gehandicapt kind door zijn biofogische tekorten en interactionele problemen nauwelijks een kans krijgt om zich tot een normale persoonlijkheid te ontwikkelen. Vanuit sociologische invaishoek zijn auteurs als Zigler en Burack (1989) van mening dat levenservaringen van verstandelijk gehandicapte mensen maken dat zij in hun persoonlijkheid overafhankel ijkheid, lage succesverwachtingen en hulpeloosheid inbouwen. Weer andere onderzoekers trachten de persoonlijkheidsproblemen van de verstandelijk gehandicapten te bekijken door het raamwerk van de persoonlijkheidsstoomissen zoals beschreven in de diagnostiek en classificatiesystemen voor de gewone populatie, zoals DSM en ICD. Deze onderzoekers komen tot de conclusie dat persoonlijkheidsstoomissen bij verstandelijk gehandicapten relatief vaak voorkomen. Zo vonden Reid en Ballinger (1987) bij 56% van licht en matig gehandicapte mensen persoonlijkheidsstoomissen. Eaton en Menolascino (1982) vonden persoonlijkheidsstoornissen bij 27% van hun populatie en recentelijk Goldberg en medewerkers (1995) vonden persoonlijkheidsstoomissen bij 57% van de gevallen. Deze bevindingen en meningen leiden tot een aantal vragen:
Wat is een normale persoonlijkheidsontwikkeling bij verstandelijk gehandicapte mensen?
Hoe wordt de persoonlijkheidsontwikkeling van verstandelijk gehandicapten beïnvloed door bioiogische en psychosociale afwijkingen? In hoeverre mag men de criteria voor persoonlijkheidsstoomissen van een nietgehandicapte populatie toepassen op die van verstandelijk gehandicapten?
Wat is het verband tussen persoonlijkheidstrekken/-stoomissen en het niveau van cognitief functioneren?
Wat is het verband tussen persoonlijkheidstrekken/-stoomissen bij verstandeijik gehandicapten en bepaalde psychische ziektes?
Deze vragen zullen de leidraad zijn voor het verdere betoog. Mijn invalshoek wordt gevormd door de ontwikkelingspsychiatrische theorieën en praktijkervaringen. Ontwikkeling van persoonlijkheidsstructuren bij verstandelijk gehandicapten Om het overzicht inzake persoonlijkheidsontwikkeling te vergemakkelijken,presenteer ik een schema van de vier fasen van persoonlijkheidsstructurering (Dosen, 1990): zie overzicht 1. Overzicht 1
eerste fase: psychofysiologische homeostase; 0-6 maanden
derde fase: zelfdifferentiatie; 18 - 36 maanden
vierde fase: ego-structurering; vanaf 36 maanden
Volgens de huidige theorieën verloopt de ontwikkeling bij verstandefijk gehandicapte mensen via dezelfde fasen als de ontwikkeling bij niet-verstandelijk gehandicapten, alleen de duur van deze fasen en het uiteindelijk gehaalde niveau van ontwikkeling liggen bij verstandelijk gehandicapte mensen anders. Er wordt verondersteld dat dit zowel geldt voor de cognitieve als voor de andere aspecten van de psychosociale ontwikkeling, dus ook voor de persoonlijkheidsontwikkeling. Een reeks van biologische, sociale en psychologische factoren kunnen bij verstandelijk gehandicapte mensen dit proces van de persoonlijkheidsontwikkeling op verschillende manieren belemmeren en beinvloeden. Hierdoor kunnen er allerlei storingen ontstaan in dit proces alsook nieuwe kwaliteiten van gedrag die dan als karakteristieken of trekken van de betrokken verstandelijk gehandicapte persoon gezien dienen te worden. De mijns inziens meest voorkomende factoren die de persoonlijkheidsontwikkeling beïnvloeden bij verstandelijk gehandicapte mensen zijn de volgende:
Verstoring van de rijping van het centraal zenuwstelse!.
Organische afwijkingen en dysfuncties van het centraal zenuwstelsel.
In het hierna volgende zullen deze negen aspecten afzonderlijk aan de orde worden gesteid. Daarbij stel ik een tweedimensionele benadering voor: zie tabel 1. De eerste dimensie is de cognitieve ontwikkeling welke bepalend is voor het niveau van de persoonlijkheidsontwikkeling. Dit is een meer kwantitatieve dimensie. De tweede dimensie is meer kwalitatief: deze betreft specifiek biologische, sociale en psychologische aspecten, waardoor interactiepatroon en gedrag beïnvloed worden. Gebruikmakend van deze twee dimensies zou men op grond van de huidige kennis de karakteristieken of trekken van bepaalde typen van verstandelijke handicap en daarbij behorende persoonlijkheidsontwikkeling in kaart kunnen brengen. Graad van de cognitieve handicap De vier fasen van persoonlijkheidsontwikkeling kunnen gerelateerd worden aan de vier niveaus van functioneren. Zo kan men verwachten dat bij diepe verstandelijke handicap problemen van psychofysiologische homeostase en hechting actueel zullen zijn. Bij emstige verstandelijke handicap kunnen hechtings- en zelfdifferentiatieproblernen verwacht worden. Bij matige handicap kunnen problemen met zelfdifferentiatie en egostructurering voorkomen worden. Ten slotte: bij lichte handicap kan men verstoringen van de egostructurering vinden. Vanuit de huidige kennis over de psychosociale ontwikkeling kan het bovenstaande als volgt verder uitgewerkt worden: zie overzicht 2. Genetische afwijkingen In overzicht 3 zijn enkele karakteristieken-persoonlijkheidstrekken van bepaalde syndromen bijeen gezet. Overzicht 2 Trekken bij verstoring van psychofysiologische homeostise:
zoeken of produceren van geïsoleerde prikkels
ontregeling bij verandering in de omgeving
snelle wisselingen van stemming en activiteit
zelfverwondend gedragTrekken bij verstoring van hechtingsproces:
weigeren van of vasthouden aan Lichamelijk contact
agressie ten opzichte van de hechtingsfiguur
wanhopigheid bij afscheid van de hechtingstiguurTrekken bij verstoring of stagnatie in de zelfdifferentiatiefase:
constant aandacht van de verzorger zoeken
geen zelfvertrouwenTrekken bij verstoring van de ego-structurering:
Overzicht 3 Down-syndroom
verminderde intensiteit van affectieve reacties
verminderde activiteit in de interactie met de verzorgerFragile X-syndroom
verminderde zelfcontrolePrader-Willi syndroom
Verstoorde rijpingVerschillende onderzoekers hebben gevonden dat de rijping van de cortex bij verstandelijk gehandicapten vertraagd kan zijn. Deze achterstand heeff tot gevoig dat niet alleen motorische maar ook psychische functies zich vertraagd ontwikkelen. Bovendien kan niet alleen de vet-:raging maar ook de verstoring van de volgorde in de ontwikke[ing van verschillende functies emstige psychosociale gevoigen hebben. Zo kan bijvoorbeeld vroege rijping van de motorische gebieden, tezamen met een achterstand in het hechtingsproces tot emstige interactionele problemen tussen moeder en kind leiden en dus tot gedragsstoornissen. Beschadiging en dysfunctie van CZS Hier denke men aan beschadigingen van het hersenweefsei en aan verstoring van de ontwikkeling van bepaalde functies zoals motoriek, sensoriek, specifieke communicatie, leerstoomissen, enzovoorts. Bijvoorbeeld: een beschadiging van motorische gebieden kan een vertraging van de motoriek veroorzaken waardoor stereotype bewegingen tot stand kunnen komen; onder bepaalde voovvaarden kunnen deze tot zelfbeschadigendgedrag leiden. Met is ook bekend dat bij blindheid het hechtingsproces vertraagd wordt. Bepaalde hersenbeschadigingen kunnen een PDD beeld als gevoig hebben. Door dit soort afwijkingen kunnen psychische functies zodanig beinvloed worden dat ze leiden tot verschillende typische gedragspatronen of persoonijkheidstrekken. Niveau van de emotionele ontwikkeling Wanneer discrepantie tussen cognitieve en emotionele ontwikkeling tot stand komt kunnen verschillende problemen in de sociale interactie en in het gedrag verwacht worden. De persoonlijkheidstrekken die bij deze individuen gevonden worden correleren in de meeste gevallen met het niveau van de emotionele ontwikkeling: zie overzicht 2. Temperament Bij zijn onderzoek vond Blok (1989) dat 40% van de verstandelijk gehandicapten een moeilijk temperament heeft. Een moeilijk temperament kan bepalend zijn voor het interactiepatroon en dus ook voor de persoonlijkheidsontwikkeling. Sociaal interactiepatroon Een over- of onderstimulatie komt bij verstandelijk gehandicapte mensen vaak voor. Dit kan een belangrijke rol spelen in de vorming en structurering van de persoonlijkheid. Socio-culturele omstandigheden Voor de vorming van de persoonlijkheid van de verstandelijk gehandicapte kan de cultuur van het primaire (maar ook het bredere milieu) een wezenlijke rol spelen. De cultuur bepaalt de verwachtingen van de omgeving, maar ook de rol en de plaats van de verstandelijk gehandicapte persoon in zijn omgeving. Hierdoor worden alle sociale interacties in grote mate bepaald. De cultuur met bijbehorende sociale interacties kunnen op onderscheiden manieren gekarakteriseerd worden als accepterend, stimulerend, habiliterend en sociaal integrerend of het tegenovergestelde daarvan. Aldus kan de cultuur bepalend zijn voor perspectief en kwaliteit van leven van de Stress Stress, meestal opgevat in de betekenis van conflict of controleverlies veroorzaakt door biochemische en fysiologische veranderingen een verhoging van de activiteit van het HPA-limbisch systeem. Dit systeem speelt een sleutelrol bij de adaptatie en maladaptatie van het gedrag. Problematische gedragsadaptatie vonrnt het kemprobleem bij persoonlijkheidsstoomissen. In hun recente publicatie gaan Verhoeven en Tuinier (1995) er vanuit dat geerfde of vevworven anomaheen van het HPA-limbisch systeem en foutieve afstemming tussen neurotransmitters en receptoren tot gevolg kunnen hebben dat er foutieve gedragsadaptatie ontstaan in de modaliteiten van 'hypostress'- of 'hyperstress'-reacties. Bij hypostress wordt een algeheel verlaagde arousal aangetroffen; dat zet de persoon aan om op zoek te gaan naar spanning en attractie. Bij deze personen wordt er een verlaagd cortisolgehalte gevonden. Met Iijkt erop dat bij deze categorie de personen horen met een antisociale persoonlijkheidsstoomis. Bij hyperstress is sprake van verhoogde arousal en wordt een affectieve hyperreagibiliteit en impulsiviteit gevonden. Deze personen hebben een verhoogd cortisolgehalte in het bloed. Tot deze categorie zouden borderline persoonlijkheidsstoornissen gerekend kunnen worden. Sprekend over stress bij verstandelijk gehandicapten, is het belangrijk om er aan te denken dat enerzijds door frequenter voorkomende biologische afwijkingen de reactie op stresserende gebeurtenissen anders kan zijn dan bij niet-gehandicapten. Van de andere kant moet men er aan denken dat exteme gebeurtenissen, welke voor niet-gehandicapten geen stress veroorzaken, bij gehandicapten wel als stresserende factoren kunnen werken. Het is denkbaar dat Iangdurende stress zowel blijvende fysiologische veranderingen als typische gedragskenmerken en persoonlijkheidstrekken tot gevo Ig kan hebben. Deze kunnen dan een belangrijke rol spelen in de psychofysische gezondheid van de betrokken persoon. Verband tussen persoonlijkheidstrekken en persoonlijkheidsstoornissen Het verschiI tussen persoonlijkheidstrekken en persoonlijkheidsstoornissen zit voornamelijk in de adaptiegraad van het gedrag. Persoonlijkheidsstoomis betekent per definitie een pennanente maladaptiefgedragspatroon met de daarbij behorende negatieve innerlijke ervaring. Een persoonlijkheidstrek betekent niet een gedragsafwijking, maar een gedragskarakteristiek. In gevallen waar deze trekken voor constante conflicten met de omgeving zorgen, kunnen er persoonlijkheidsstoomissen en zelfs psychische ziektes ontstaan. Een voorbeeld: Een licht verstandelijk gehandicapte 19-jarige jongen met een stagnatie van de emotionele ontwikkeling in de separatie/individuatiefase, vertoonde trekker: van constant nabijheid zoeken van de beiangrijke ander, constant tester: of hij door anderen geaccepteerd word vluchten in fantasieën en almachtigheid en een identiricatie van eigen superego met de verzorgers. In een omgeving die geen rekening hield met zijn emotionele behoeften en trekken, ontstonden er regelmatig conflicten waarbij ook emstige explosieve en gevaarlijke agressieve reacties konden voorkomen. Door dit onaangepast gedrag werd hij in het verleden gediagnostiseerd als lijdend aan een antisociale persoonlijkheidsstoomis. Het is ook bekend dat hij door een Iangdurige restrictieve aanpak psychisch gedecompenseerd was en in cen psychotische toestand met depressieve kenmerken verkeerde. In onze kliniek, door een aanpak die beter op zijn behoeften afgestemd werd, kon zijn agressiviteit aanzienlijk verminderd worden en raakte hij beter aangepast aan de omgeving. Diagnostisch willen wij hier niet over een persoonlijkheidsstoomis spreken maar over een stoomis
van de emotionele ontwikkeling en daaraan gekoppelde gedragsproblemen. Het kan dus gezegd worden dat het resuitaat van de wederzijdse adaptatie, zowel van de jongen op de omgeving als van de omgeving op de jongen, beslissend is voor de diagnose van wel of niet persoonlijkheidsstoornis. De vaak inadequate aanpassing van de sociale omgeving op de verstandelijk gehandicapte persoon is mijns inziens het belangrijke verschil tussen de diagnosestelling 'persoonlijkheidsstoornis' bij verstandelijk gehandicapten en die van niet-gehandicapte personen. De diagnose van 'verstandelijke handicap' houdt in dat zo een persoon meestal in het zwakzinnigenzorg-circuit terecht komt en dat de omgeving de nodige aanpassingen op de mogelijkheden en tekorten van deze persoon maakt. Dat betekent weer dat de gedragskenmerken of trekken van zo'n persoon in een andere context komen dan bij niet-gehandicapte mensen die zich aan de gewone samenleving moeten aanpassen. Ondanks dezelfde symptomen kan dan de diagnose bij een verstandelijk gehandicapt persoon anders zijn dan bij een niet-gehandicapt iemand. Tegenwoordig ondernemen verschillende onderzoekers pogingen om diagnostische categorieën betreffende niet-verstandelijk gehandicapten te hanteren bij diagnostiek van verstandelijk gehandicapten. Zo kon Goldberg met zijn medewerker (1995) persoonlijkheidsstoomissen bij alle niveaus van verstandelijk gehandicapten diagnostiseren. Het meest frequent bleken de stoomissen behorend tot het cluster C of de angstige persoonlijkheidsstoomissen, onderverdeeld in ontwijkende, affiankel ijke en compuIsief-obsessieve stoornissen. Andere onderzoekers, zoals al eerder vermeld (Reid & Ballinger, 1987), konden persoonlijkheidsstoomissen alleen bij licht en matig verstandelijk gehandicapten vinden. Weer andere onderzoekers, zoals Dana (1993), suggereerden dat een verantwoorde diagnose van persoonlijkheidsstoomis alleen bij licht verstandelijk gehandicapte mensen mogelijk is. In onze praktijk raken wij vaak in discussie met elkaar omtrent de diagnose van persoonlijkheidsstoornis bij bepaalde typen van socio-emotionele stoornissen: bijvoorbeeld schizotypische stoornis, bij PDD-personen, narcistische stoornis, bij personen net individuatieproblemen, antisociale stoornis bij personen met hechtingsproblematiek, borderline stoornissen bij personen met hechtings- en zelfdifferentiatieproblemen en andere. Vanuit deze discussies is ons duidelijk geworden dat, op het moment dat de gedragssymptomen in de context van de algehele ontwikkeling en de psychosociale behoeften van de persoon geplaatst worden, er emstige twistpunten in de diagnostische overwegingen kunnen ontstaan, vaak leidend tot verwerping van de diagnose 'persoonlijkheidsstoornis'. In dit verband wil ik onze ervaringen met betrekkelijk vaak gevonden depressieve stoornissen bespreken. Zowel bij licht als matig verstandelijk gehandicapte kinderenen voiwassenen vonden wij vaak een depressief gekleurde toesrand waarbij voornamelijk teruggetrokkenheid, tekort aan initiatief en lage zelfwaardering opvielen. Hiemaast waren deze patiënten voornarnenlijk negatief gestemd en functioneerden zij meesta! onder hun eigen cognitief potentieel. In de meeste gevallen waren ze met dit beeld al in hun vroege schoolleeftijd of adolescentie bekend. Bij conflictsituaties konden deze personen reageren met een depressieve inzinking. De eerste emstige depressieve inzinkingen ontstonden meestal na de puberteit of in de volwassenheid. Volgens de DSM-terminologie zou deze stoornis gekwalificeerd kunnen worden als een dysthyme stoornis of een chronische depressie. Van de andere kant zou deze stoornis als een depressieve persoonlijkheidsstoornis gekarakteriseerd kunnen worden; in de DSM-fV staat deze stoornis in de appendix. Vanwege een specifiek ontwikkelingspatroon en de typische omstandigheden waarin deze mensen verkeerden, waren wij zowel met de term 'dysthymie' als met 'depressieve persoonlijkheidsstoornis' ontevreden. Wij noemden deze stoornis ontwikke-lingsdepressie, veronderstellend dat deze toestand ontstaat door specifieke ontwikke!ings- en omgevingsornstandigheden bij bepaalde verstandelijk gehandicapte individuen. Op grond van deze en vergelijkbare klinische ervaringen denken wij dat bij verstandelijk gehandicapten, naast de bestaande categorieën van persoonlijkheidsstoornissen uit DSM- en ICD-systemen, waarschijnlijk ook nieuwe, voor deze populatie specifieke, categorieën ontwikkeld zouden kunnen worden. Op zoek naar deze nieuwe categorieën zouden wij ons door de volgende twee dimensies de weg kunnen laten wijzen.
Verder onderzoek op dit gebied moet uitwijzen of de nieuwe categorieën een zinvolle bijdrage aan de diagnostiek bij deze bij deze populatie kunnen leverenVerband tussen persoonlijkheidstrekken, persooniijkheidsstoornissen en psychische ziekten en gedragsstoornissenDe algemene opvatting is dat persoonlijkheidsstoornissen kunnen samenhangen met bepaalde psychische ziektes. De onderzoekers bij de gewone populatie hebben gevonden dat in 40% van de gevallen met gedragsstoornissen ook persoonlijkheidsstoornissen gevonden worden. Opvallend is dat slechts bij 12% van depressieve en neurotische stoornissen tevens persoonlijkheidsstoornissen aangetoond konden worden (Rey et al., 1995) Betreffende verstandelijk gehandicapten kan men in de recente literatuur vinden dat de onderzoekers voornamelijk bezig zijn geweest met het zoeken naar een verband tussen persoonlijkheidstrekken en psychische ziekten. Het verband tussen persoonlijkheidsstoornissen en psychische ziekten is minder onderzocht. In tabel 3 wil ik de meest voorkomende psychische ziekten weergeven in hun verband met zowel de graad van verstandelijke handicap als met de fase van persoonlijkheidsontwikkeling. Tabel 3 Retardatiegraad : diep Persoonlijkheids ontwikkeIing : homeostase Psychische ziekten : fysioIogische dysregulatie, zeIfverwondend gedrag, anaclitische depressie, psychose Retardatiegraad : ernstig Persoonlijkheids ontwikkeIing : zelfdifferentiatie Psychische ziekten : psychose, manisch-depressieve ziekte, depressie, agressie en destructie, zelfverwondend gedrag Retardatiegraad : matig Persoonlijkheids ontwikkeIing : lagere ego-structuur Psychische ziekten : verschillende psychoses, manisch-depressieve ziekte, depressie, neurotische stoomissen, gedragsstoornissen Retardatiegraad : licht Persoonlijkheids ontwikkeIing : ego-structuur Psychische ziekten : alle vormen van psychopathologie Vanuit dit beeld kan men duidelijk zien dat met de daling van het cognitief niveau de psychiatrische diagnostische differentiatie kleiner wordt. Het tijkt er ook op dat bij lagere niveaus de ernst van de psychiatrische diagnose toeneemt. Hierbij moet benadrukt worden dat de diagnosestelling bij lagere niveaus vanwege weinig gedifferentieerde symptomatologie moeilijker wordt. Dat kan een reden zijn waarom lichtere gevallen zelden bij lagere niveaus onderkend worden. In tabel 4 worden bepaalde genetische, organische of emotionele afwijkingen in verband ge-plaatst met frequent voorkomende psychische ziekten. In dit verband wil ik opmerken dat ik de klinische beelden die betrekking hebben op de verstoring van de emotionele ontwikkeling al 15 jaar geleden vanuit een ontwikkelings-dynamische invalshoek beschreven heb (Dosen; 1983, 1990). Deze klinische beelden zijn, met enige aanpassing, onder te brengen in de huidige diagnostische categorieën van de DSM-IV (zie even-eens tabel 4). Tabel 4 Persoonlijkheidstrekken : Down-syndroom Frequent voorkomende psychische ziekten : Depressie, Alzheimer dementie
Persoonlijkheidstrekken : Fragile X-syndroomFrequent voorkomende psychische ziekten :ADHD depressie, maladaptief gedragPersoonlijkheidstrekken : Prader-Willi syndroomFrequent voorkomende psychische ziekten : cycloïde psychose
Persoonlijkheidstrekken : PDDFrequent voorkomende psychische ziekten : manisch-depressieve ziekte, schizofrenie, maladaptief gedrag
volgens ontwikkelings-dynamisch model: - contactstoomissen - psychose (symbiotische) - negatief destructief gedragvolgens DSM-IV: - reactieve hechtingsstoornis - separatie-angststoornis - oppositioneel-opstandige stoornisIn tabel 5 wordt een poging gedaan om persoonlijkheidsstoornissen en psychische ziektes in onderlinge verband te plaatsen. Het is te verwachten dat met toekomstig onderzoek op dit gebied meer typische klinische beelden, behorend bij bepaalde kwantitatieve en kwalitatieve afwijkingen, ontdekt zullen worden. Dat zal de diagnostiek bij deze populatie vergemakkelijken. Tabel 5 Persooniijkheidsstoornis: antisociale persoonlijkheidsstoomis Psychische ziekten: gedragsstoornis (conduct disorder) Persooniijkheidsstoornis: paranoide persoonlijkheidsstoornis Psychische ziekten: psychose Persooniijkheidsstoornis: obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis Psychische ziekten: depressie, psychose Persooniijkheidsstoornis: schizotypische persoonlijkheidsstoornis Psychische ziekten: depressie Persooniijkheidsstoornis: afhankelijke persoonlijkheidsstoornis Psychische ziekten: depressie Persooniijkheidsstoornis:borderline persoonlijkheidsstoomis Psychische ziekten: depressie Persooniijkheidsstoornis: depressieve persoonlijkheidsstoornis Psychische ziekten: depressie Behandeling Tot nu toe is er weinig aandacht van de wetenschappers geweest voor de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen bij verstandelijk gehandicapten. De huidige behandelingspogingen variëren van medicatie, via gedragsmodificerende behandelingen en cognitieve trainingen tot psychotherapeutische pogingen. Aan deze behandelingen zal meer aandacht besteed worden in de hierna volgende inleidingen. Ik veroorloof me enkele aanvullende opmerkingen. Recentelijk is er wat meer aandacht ontstaan voor de medicamenteuze behandeling van deze stoornissen. In hun artikel benadrukken Verhoeven en Tuinier (1995) de rol van stress bij persoonlijkheidsstoornissen en ze trekken de conclusie dat bij een antisociale stoornis medicamenten in aanmerking komen die zowel de adrenerge ats de serotonerge activiteit verhogen. Bij een borderline stoornis zouden medicamenten gebruikt kunnen worden die de serotonerge activiteit verhogen en adrenerge verlagen. In de recente literatuur zijn er gevallen beschreven van impulsief en agressiefgedrag die
gunstig op Prozac of op Buspar gereageerd hebben. Deze ervaringen geven wat hoop dat verder onderzoek op dit gebied tot betere mogelijkheden wat betreft medicamenteuze behandeling zal leiden. Bijzondere aandacht verdient de behandeling die vanuit de ontwikkelingsinvalshoek gegeven kan worden. Hier gaat het voornamelijk om een tijdige onderkenning van de specifieke afwijkingen en de behoeffen van de betrokken persoon. Een adequate aanpassing van de omgeving en optimale interacties kunnen een belangrijke rot spelen in de stimulatie van de persoonlijkheidsontwikkeling. Zo'n aanpak zou dan ook in de preventie van zowel persoonlijkheidsstoornissen als psychische ziektes belangrijk kunnen zijn. De therapeutische en preventieve moge[ijkheden vanuit deze invaishoek dienen verder onderzocht te worden.
Samenvatting Ondanks recente pogingen van de wetenschappers om de diagnostische categorieën voor persoonlijkheidsstoornissen van DSM en ICD bij de populatie van verstandelijk gehandicapten te implementeren, blijven er ernstige moeilijkheden bestaan als deze diagnostiek gebruikt wordt bij mensen met een emstiger handicap en als men door deze diagnoses de achterliggende psychopathologische mechanismen tracht te ontdekken. De probiemen ontstaan ook als men deze diagnostiek voor de praktische hulpverlening gaat gebruiken. Deze problemen worden veroorzaakt door de volgende onbekendheden:
Onbekendheid wat betreft de 'normale' persoonlijkheidsontwikkeling bij deze mensen.
Onbekendheid wat betreff het verband tussen bepaalde afwijkingen, persoonlijkheidstrekken en persoonlijkheidsstoornissen.
Onbekendheid wat betreft het verband tussen persoonlijkheidstrekken, persoonIijkheidsstoornissen en psychische ziekten.
Ondanks de complexiteit van deze problematiek, zoals die blijkt uit bestaande theorieën en verzamelde praktijkervaringen, maakt men tegenwoordig de eerste verkennende stappen naar de persoonlijkheidsontwikkeling en de persoonlijkheidstrekken bij verschillende typen van verstandelijke handicap. Dit kan tot een beter zicht op de persoonlijkheidsstoornissen bij deze populatie leiden. Wetenschappelijk onderzoek op dit gebied is broodnodig. Summary The concept of personality disorder among persons with mental retardation raises different questions like:
What is 'a normal' personality development in a mentally retarded individual?
What is the relation between various biological, psychological and social problems and personality disorders?
What is the link between personality traits and disorders?
What is the link between personality disorders, mental illness and behavioral disorders?
The establishing of the diagnosis of personality disorder among the mentally retarded is a difficult task, particularly in individuals on lower levels of cognitive development (lower than IQ 50). Further scientific investigation in this field should deserve more attention from the professionals in the mental retardation care. Literatuur-B bk, J.5. (1989). Temperament bij zwakzinnigen. Constructie van een meetinstrument. Amsterdam: Vrije Universiteit. -Dana, L. (1993). Personality disorder in persons with mental retardation. In: Fletcher R., Dosen, A. (eds). Dental health aspects of mental retardation. New York: Lexington books. -Dosen, A. (1983). Psychisch stoornissen bq zwakzinnige kinderen. Lisse: Swets & Zeitlinger.
-Dosen, A. (1990). Psychiatrische en gedragsstoornissen bij zwakzinnigen. Amsterdam/Meppel: Boom. -Eaton, L. & Manolascino, F. (1982). Psychiatric disorders in the mentally retarded; types, problems and challenges. Am.J. Psychiatry, 139, 1297-1303. -Caedt, C. (1995). Psychotherapy in mentally retarded children. In: Dosen, A., Day, K. (eds). Treatment of psychiatric disorders in the mentally retarded. To be published. -Goldberg, B., Gitta, lvi. & Puddephatt, A. (1995). Personality and trait disturbances in an adult mental retardation population: significance for psychiatric management. 1. of Intellect. Disability Research, 39, 284-294.
Psychopharmacology (1999) 143 : 286 –292 P. Bitsios · E. Szabadi · C.M. Bradshaw Comparison of the effects of venlafaxine, paroxetine and desipramineon the pupillary light reflex in manReceived : 29 July 1998 / Final version : 17 November 1998 Abstract Rationale : The time-course of the pupillary effects. Conclusions : The increase in resting pupil diam-light reflex response is det
CHAPTER 6 CIVIL RIGHTS Narrative Lecture Outline The term "civil rights" refers to the positive acts governments take to protect individuals against arbitrary or discriminatory treatment by government or individuals. Since the Constitution was written, the conception of civil rights has changed dramatically. The addition of the Fourteenth Amendment after the Civil War made equ